Zomaar een vrijdagochtend. Met frisse moed wacht ik tot mijn mailbox is volgestroomd. Ik verwacht van alles, maar niks bijzonders. Dan opeens een bekende naam in de inbox. Spannend…‘Hoi, via Hyves kwam ik je tegen. Ik ken jou nog van vroeger. Jij mij ook mag ik hopen.’ Nou en of ik het weet. Dus reageer ik onbevangen en enthousiast: ‘Geweldig dat je me gevonden hebt!’, mail ik, en ‘Ik wil álles van je weten!’
Onder het werken drijven af en toe herinneringen boven aan mijn Helderse jeugd, die niet heel prettig was. Het uitvoerige antwoord komt dezelfde ochtend en dringt met hoge snelheid binnen in al mijn vezels, dwars door alle jarenlang zorgvuldig opgebouwde veiligheidsbarrières heen. Opeens ben ik veertien en sta ik vol overgave met P. te zoenen in de fietsenkelder van de middelbare school. De geuren, de smaak en de opwinding overspoelen me. Halve herinneringen buitelen over elkaar heen en ondertussen bonst mijn hart bijna uit mijn borstkas. Coup de foudre. En één allesoverheersend verlangen: nu, ik wil het nú. Ik wil die man op wiens netvlies ik kennelijk gebrand sta. Van mij, nuchtere tante met predicaat ‘alles onder controle’ rest niets dan één grote bal tegenstrijdige emoties.
De spiegel maakt het er niet beter op. Niks veertien, gewoon negenenveertig. Waar heb ik die vijfendertig jaar aan verdaan? Pakweg twintig kilo zwaarder, rimpels waarvan ik meestal laconiek zeg dat ik ze eerlijk heb verdiend, duidelijke sporen dat een wijntje er wel in gaat en een leesbril in mijn haren. Moederarmen… Nee, ik kan er niet om lachen.
Ik blijf het hele weekend van de kook. Eduard is geen prater, maar kijkt bevreemd toe hoe ik de gevouwen was in de koelkast leg. ‘Wat eten we vandaag, schat?’ Ik moet van ver komen: ‘Spinazie met zalm en pasta.’ Hij legt de was zonder commentaar terug in de wasmand. ‘Waar heb je die dan gelegd?’ Het schiet me te binnen. Laten liggen bij de kassa in de supermarkt. Ik ontwijk schichtig zijn onderzoekende blik.
Duidelijk. Hoofd, hart en lijf bezet, om niet te zeggen bezéten. Pure wellust. Tja, wat nu? Laten betijen, lijkt me. Nog even niet afspreken, het gevaar voor mijn gezin laten wijken. Ook bellen lijkt me onverantwoord. Koetjes, kalfjes… dat gaat me echt niet lukken.
‘Oude liefde roest niet’, zei P’s moeder eens droogjes. Kennelijk. Maar hoe leid je dat in veilige banen? Ik mijmer wel eens over een minnaar, maar da’s niet echt. Het is maar weinigen gegeven daarvan te genieten zonder dat er ellende van komt. Het raffinement dat je daarvoor nodig hebt, mis ik.
Ondertussen wacht P. nietsvermoedend op een telefoontje. Niks moeilijks. Agenda trekken, afspraak maken. Gewoon, gezellig. Hij heeft geen idee… sta ik wéér voor de spiegel met mijn broccolibillen en haal ik me voor de geest hoe hij ze prees toen hij eens bij me achterop de fiets zat. Langzaam trekt de mist een beetje op. Mens, die billen zitten stevig ingepakt. Houden zo! Zie je, ik krijg mezelf heus wel weer in de hand. Uiteindelijk. Na een poosje. Even geduld. Ik kan het.
Wij wachten dus op een koude dag, en gaan dan dik ingepakt naar het strand, wij tweeën, kinderen van de zee. Maar wel zoenen, stiekem, één keer.